Pinksteren 1998, De grootste dag van onze geschiedenis

Het getuigenis van Don Giussani, de toespraak van Paus Johannes Paulus II, en de brief van Don Giussani aan de Fraterniteit bij gelegenheid van de bijeenkomst van kerkelijke bewegingen, Pinksteren 1998, (Tracce, Litterae Communionis, juni 1998)
Luigi Giussani

"In de eenvoud van mijn hart heb ik U vol blijdschap alles gegeven"

Getuigenis van Don Luigi Giussani tijdens de ontmoeting met de Paus. Sint-Pietersplein, 30 mei 1998

Heilige Vader, ik vertel U, ik probeer U te vertellen, hoe in mij een houding is ontstaan -die God zou hebben gezegend, zoals hij wilde- die ik niet kon voorzien laat staan verlangen.

1. "Wat is dan de mens dat Gij acht op hem slaat, het mensenkind dat Gij hem aanziet" (Ps. 8). Geen enkele vraag heeft mij sinds de jaren die ik in het seminarie doobracht ooit zo getroffen als deze. Er is maar één Mens op aarde geweest die mij heeft kunnen antwoorden en wel door een nieuwe vraag te stellen: "Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? Of wat zal een mens kunnen geven in ruil voor zijn eigen leven?" (Matth. 16,26; verg. Mc. 8,36 ev.; Lc. 9,25 ev.)

Geen enkele vraag is voor mij adembenemender geweest dan deze vraag van Christus!
Geen enkele vrouw heeft ooit over haar zoon met zo'n oorspronkelijke tederheid en met zo'n onbetwistbare waardering voor de vrucht van haar schoot horen spreken, met een volledige positieve bevestiging van zijn bestemming; alleen de stem van de Jood Jezus van Nazareth deed dit.
Meer nog: geen enkele mens kan zichzelf zozeer bevestigd voelen in zijn absolute waardigheid, los van het feit of hij ergens in slaagt of niet. Niemand ter wereld heeft ooit zo kunnen spreken! Alleen Christus neemt mijn menselijkheid zo volkomen ter harte. Het is de verbazing van Dionysius de Areopagiet (5e eeuw): "Wie zou ooit kunnen spreken over de liefde van Christus voor de mens, een liefde die overvloeit van vrede?" Ik herhaal deze woorden bij mezelf al meer dan vijftig jaar!.
Daarom is de encycliek Redemptor Hominis onze horizon binnengetreden als een lichtflits in volkomen duisternis die de donkere wereld van de hedendaagse mens met al zijn verwarde vragen omhult.
Dank U, heilige Vader.
Door een eenvoud van hart kon ik Christus als iets buitengewoons ervaren en erkennen, met die zekere onmiddellijkheid die kenmerkend is voor een onaantastbare en onverwoestbare evidentie van factoren en momenten in de werkelijkheid, die, wanneer ze de horizon van onze persoon eenmaal zijn binnengekomen, tot aan ons hart raken.
Erkennen wat Christus in ons leven is beslaat dus het geheel van het bewustzijn van ons leven: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven"(Joh. 14,6).
"Domine Deus, in simplicitate cordis mei laetus obtuli universa" ("Heer God, in de eenvoud van mijn hart heb ik U in blijdschap alles gegeven"), luidt het in een gebed van de ambrosiaanse Liturgie. Dat de erkenning waar is, ziet men aan het feit dat het leven een laatste, hardnekkig vermogen tot blijdschap heeft.
(...)