Christiana Forni

Waar zie ik U vandaag?

"Dit is enige werk dat je moet doen: 'Waar bent U, waar zie ik U vandaag?'. 'Ja zeggen tegen Hem. Dat is de vervulling van het leven. Wat Hij doet met jouw “ja”, is Zijn zaak.' Transcriptie van de getuigenis, 7 mei jl., van Cristiana Forni, verpleegster.

Emma: Ik ben heel dankbaar voor de mogelijkheid die we vanavond hebben om Cristiana te ontmoeten. Ik ken haar niet persoonlijk; ik ken haar via een vriend – Stefano – die me zei dat hij heel erg geraakt was toen hij haar hoorde vertellen over hoe ze dit bijzondere moment beleeft, in haar werk als verpleegster, en dan met name met mensen die het Coronavirus hebben. Ik wil haar hartelijk bedanken dat ze is ingegaan op de uitnodiging om ons te vertellen wat zij nu meemaakt, en dat eenvoudigweg omdat ik haar heb gezegd dat ik er heel erg behoefte aan heb. Ik denk dat buiten het christelijk gezelschap zoiets onmogelijk is.
Ik geef haar gelijk het woord. Dankjewel.

Cristiana: Ik vertel jullie nu over mij, maar ik zou ook graag iets over jullie willen weten. Wie zijn jullie? Wat doen jullie in het dagelijks leven? Ik wilde jullie heel graag ontmoeten, omdat een van de dingen die me nu het meest treft aan de verzoeken om te komen praten – die ik eerder nooit kreeg – is dat het ontmoetingen zijn.
Dus als iemand me zegt dat wat mij is gebeurd nuttig kan zijn voor anderen vertrouw ik daarop, kom ik en vertel ik erover, maar ik ben tegelijkertijd heel erg geïnteresseerd in wie jullie zijn. En dan te bedenken dat jullie zo ver weg zijn…
Maar ik zal deze keer beginnen …
Ik ben al 38 jaar verpleegster, dat is een hele tijd. Ik was verpleegster op de afdeling oncologie in een Italiaans ziekenhuis, het Istituto Ortopedico Rizzoli, waar orthopedische behandelingen worden uitgevoerd; een heel gespecialiseerd ziekenhuis dus.
In de laatste tien jaar heb ik me alleen met onderzoek beziggehouden en ik werkte dus voornamelijk achter de schermen, en zonder direct contact met de patiënten; maar ik hielp de verplegers en fysiotherapeuten om hun werk beter te kunnen doen.
Mijn moeder is heel oud en ik ga haar elke zondag helpen.
Ik ben een memor Domini, dus ik woon al 35 jaar in gemeenschap. We zijn met z’n negenen thuis. In Bologna zijn er vijf vrouwenhuizen en ik geloof drie mannenhuizen.

Toen deze noodtoestand begon, stond ik aan de zijlijn en luisterde ik naar vriendinnen die verpleegster zijn en me vertelden over hoe ze werkten met deze mensen die er zo slecht aan toe waren en zo alleen waren. Een van hen zei tegen mij: “Ik ben na werktijd nog gebleven om een patiënt naar huis te laten bellen”. Een andere vriendin van mij vertelde me dat er een stervende mevrouw was, die zo bang was dat zij met niemand wilde praten en dat mijn vriendin op een gegeven moment tegen haar zei: “Mag ik hier bij jou blijven” en de patiënt zei ja…

Ik ben toen heel veel gaan bidden omdat ik begreep dat in al onze bedruktheid vanwege het feit dat zij alleen waren, het nodig was dat er Iemand zou komen.

Ik begon erover te denken om te vragen of ik vanuit huis kon werken, omdat ik toch langs de zijlijn werkte. Ik heb het er thuis over gehad en we hebben besloten dat ik zou vragen op afstand te mogen werken zodat ik niemand in gevaar zou brengen.
Juist die dag kreeg ik ‘s middags een email van mijn baas die me letterlijk zei: “Help! We hebben hulp nodig, kun je ons helpen?”.
Ik had me al vele dagen afgevraagd: “Wat moet ik doen? Wat moet ik niet doen? Blijf ik thuis? Blijf ik niet thuis?”. Je probeert altijd de voors en tegens van de dingen die je moet doen tegen elkaar af te wegen en je vindt nooit de juiste balans.
Toen ik deze mail kreeg, zei ik tegen mezelf: “Dit is de roepstem, dat wil zeggen, de werkelijkheid die om jou vraagt”. En ik heb “ja” gezegd, een eenvoudig “ja”, een “ja” op de roep “Help! We hebben je nodig”; niet een “ja” tegen Jezus.
Welnu, het eerste ding [dat ik heb gezien] is dat de werkelijkheid veel eenvoudiger is dan we denken. Als we zeggen dat alles draait om het “ja”, om “ja” te zeggen, dan is dat geen “ja” vol theologie, maar een “ja” tegen wat er gebeurt. Ik heb dat “ja” dan ook gezegd juist omdat ik de vraag had “wat moet ik doen? Wat moet ik niet doen?” Wat er nu gebeurt – zei ik tegen mezelf – is de werkelijkheid die me tegemoetkomt.



En toen had je de poppen aan het dansen. De ochtend na mijn “ja” kwam ik aan in het ziekenhuis. Ik ging naar binnen en het was één grote chaos. Tien minuten later stond ik in een marsmannetjespak en moest ik leren om COVID-tests af te nemen. Ik moest de afdelingen langs om patiënten te zoeken die er slecht aan toe waren, en ze overbrengen naar een Covid-afdeling met een gevoel van paniek waar je u tegen zegt. Paniek omdat alles beangstigend was, alles was groter dan ik. Alles was out of control.
Ik kreeg wat collega’s toegewezen met wie ik nog nooit had gewerkt: ik deed eerder onderzoek, een van de anderen werkte op de genetica-afdeling, een andere werkte op de dagbehandeling.
We werden bij elkaar gezet om een manier te verzinnen om de noodtoestand een halt toe te roepen.
Geconfronteerd met de moeite die ik met een aantal van deze collega’s had en worstelend met al de onzekerheid, merkte ik dat ik heel erg boos werd, en dat ik hen wel achter het behang kon plakken…
Tijdens de eerste twee, drie dagen gebeurde het dat ik ontdekte naakt te zijn. Als je niet meer al je verdedigingsmechanismes hebt die de situatie wat mooier proberen te doen lijken, ontdek je wat je ten diepste bent. Als we zeggen “we zijn zondaars”, geloven we daar ook in, althans dat is wat mij gebeurde. Maar vervolgens merkte ik ook dat ik in mijn angst op zo’n hevige manier op deze collega’s afreageerde die alleen maar de schuld hadden een beetje “gelimiteerd” te zijn; ik gaf ze flinke uitbranders…
Toen ik zag hoe ik ze kwetste, vroeg ik me af: “Maar hoe kijk ik eigenlijk naar de ander? Kijk ik naar hem om wat hij kan? Om wat ik denk? Of omdat hij er is?”
We hebben het veel over de relatie met andere mensen, en toen de nood aan de man kwam, kwam heel mijn beperktheid tevoorschijn.
Ik merkte dat ik al deze stress van de angst had omdat ik de situatie niet meester was. Dat zette me aan het denken: “Maar denk ik dan normaal gesproken dat ik de werkelijkheid bezit? Ben ik gerust als ik alles onder controle heb?” Dat is heel wat anders dan de afhankelijkheid en het [intens] leven van elk moment, waar Carron het over heeft.
Wat me in elk geval enorm heeft gekweld, was dat ik me van heel mijn beperktheid bewust werd als een maatstaf, als iets bijna schandelijks. Dat maakte dat ik me echt heel slecht voelde.



Omdat als je er zo slecht aan toe bent, de mogelijkheid ontstaat dat je je herinnert dat het ook mogelijk is om er niet zo aan toe te zijn – begon ik om de brief van Carron aan de Fraterniteit veel serieuzer te lezen, en om te lezen wat de paus zei. En verder is er hier in Bologna een bisschop [Kardinaal Zuppi] die erg met ons bevriend is, hij leest elke ochtend de mis in life streaming en ’s avonds het rozenkransgebed. Ik besefte dat hij het drama duidelijk voor zich had, in zijn woorden hoorde je heel het drama, maar met een horizon die ik niet had.
(...)